Waarde is vaak subjectief
De waarde van iets is vaak subjectief. In de supermarkt betaal je voor een A-merk heel wat meer dan voor een huismerk. Niet altijd is het verschil in kwaliteit of smaak van het betreffende product zo duidelijk te waar te nemen. Maar kennelijk geven mensen toch graag iets meer uit omdat zij menen dat een ‘sterk merk’ garant staat voor een lekkerder kop koffie of een wittere was. Misschien ook omdat zij dat verschil zelf werkelijk ervaren.
In wezen is dat bij de aankoop en de verkoop van een woning niet anders. Als je iets heel graag wilt hebben, dan ben je vaak bereid iets meer te betalen. En als je altijd heel prettig in je eigen huis gewoond hebt, dan kan het soms pijn doen als je – bijvoorbeeld door marktomstandigheden – bij de verkoop met een lagere prijs genoegen moet nemen. Maar die marktomstandigheden zijn natuurlijk wel degelijk van belang, zoals ook omgevingsfactoren een rol spelen. Vergelijkbare huizen kunnen voor verschillende prijzen van de hand gaan, omdat de één in een gewilde, ruim opgezette wijk met veel groen ligt, en de ander in een dichtbebouwde wijk met verkeershinder.
Dus voor de meeste mensen zal een algemeen percentage van prijsstijging of prijsdaling niet zo heel belangrijk zijn. Het geeft wel een tendens aan. De Rabobank voorspelt voor het lopende jaar een gemiddelde stijging van de huizenprijzen van 1 tot 3 procent. In het vorige maand uitgebrachte kwartaalbericht (over het vierde kwartaal van 2014) schrijven de Rabo-economen dat de koopmarkt langzamerhand ‘minder ruim’ wordt: “Door de lichte afname van het aanbod en de stijging van de verkopen kantelt de markt langzaam maar zeker ten gunste van de aanbieders.” De meesten van ons weten van de economie-les nog wel dat schaarste leidt tot prijsstijging. Een andere bank (ING) liet afgelopen weekeinde echter weten dat de tijd van ‘Eigen huis is goud waard´ definitief voorbij is. De komende tien jaar zal de prijsstijging gemiddeld zo´n 2 procent per jaar zijn, waar dat in de afgelopen 45 jaar gemiddeld 5,6 procent per jaar was. “Een substantiële groep woningbezitters zal rekening moeten houden met een gelijkblijvende waarde van hun huis in het komende decennium.”
Nu voorspellen veel economen de toekomst nogal verschillend en is het grootste gemeenschappelijke kenmerk vaak dat ze toch niet uitkomen, zeker als het om voorspellingen over langere periodes gaat. De ‘gemiddelde prijsstijging’ is bovendien een uitkomst van veel verschillende percentages, met grote verschillen in diverse prijsklassen en regio’s. Het ING-rapport gaat sterk uit van het ‘eigen huis als investering’, terwijl voor veel woonconsumenten toch het woongenot voorop staat. Voor hen is de prijs de uitkomst van de waarde die zij zelf toekennen aan hun woning, of ze die nu willen kopen of verkopen.
Voorlopig zal de trend wel licht stijgend blijven. Met een gematigde prijsstijging, een historisch lage hypotheekrente (waarschijnlijk dit jaar nóg lager dan in 2014) en een licht aantrekkende economie mag het algemene beeld toch zijn dat de woningmarkt dit jaar er weer een stukje zonniger uitziet.